In deze paragraaf geven wij aan welke instrumenten wij gebruiken om de financiële positie van de gemeente in het oog te houden. Twee keer per jaar – bij de programmabegroting en bij de jaarstukken - behandelen we met behulp van kengetallen acht deelgebieden die van belang zijn om risico's tegemoet te treden. Het bewust omgaan met deze onderwerpen en het benutten van sturingsmogelijkheden om de financiële positie gunstig te beïnvloeden is in Utrecht al enige jaren een vanzelfsprekend proces.

Met ingang van de programmabegroting 2016 is een vijftal verplichte financiële kengetallen geïntroduceerd op grond van het Besluit Begroting en Verantwoording (regeling 20-15-0000387198 van het ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijkrelaties da dato 9 juli 2015). Het zijn cijfers die kunnen helpen bij de beoordeling van de financiële positie. Deze kengetallen kennen geen normering maar zijn bedoeld om de gemeentelijke financiële positie inzichtelijker te maken en de vergelijkbaarheid tussen gemeenten te vergroten. In de begroting 2016 hebben wij deze verplichte kengetallen voor het eerst opgenomen in de paragraaf ‘Weerstandsvermogen en risicobeheersing’. Met ingang van deze programmabegroting 2017 brengen wij alle kengetallen logischerwijs samen in de Utrechtse paragraaf ‘Weerbaarheid en wendbaarheid’, waar ze van samenhang en duiding worden voorzien.

Hierna bespreken wij eerst de maatstaven voor weerbaarheid en vervolgens die voor wendbaarheid.

Weerbaarheid

Weerbaarheid heeft te maken met veerkracht of het vermogen om onverwachte financiële klappen op te vangen en bestand te zijn tegen de impact van bestaande risico’s. Over het algemeen zien we een positieve ontwikkeling en neemt de weerbaarheid toe. Belangrijke factor daarbij is het feit dat bij de grondexploitaties de grote onderhanden werk-positie met bijbehorende risico's sterk aan het afnemen is. Ook slagen we erin de overige risico's terug te dringen, wat tot uiting komt in een toegenomen weerstandsvermogen. Daarnaast zijn de omvangrijke bezuinigingsopdrachten van de afgelopen jaren nagenoeg allemaal gerealiseerd. Deze gunstige ontwikkelingen worden in enige mate getemperd door een afname van bestemmingsreserves, wat ook tot uiting komt in een lagere solvabiliteitsratio. Hierna bespreken we vier onderwerpen voor wat betreft hun bijdrage aan de weerbaarheid.

1. Reservepositie, eigen vermogen

1.1 Ratio weerstandsvermogen

In paragraaf ‘Weerstandsvermogen en Risicobeheersing’ wordt uitgebreid ingegaan op het weerstandsvermogen. De ratio weerstandsvermogen geeft de mate aan waarin wij in staat zijn om tijdelijk risico’s op te vangen zonder dat het beleid moet worden gewijzigd. De algemene reserve vormt de directe weerstandscapaciteit om risico’s af te dekken. Daarnaast is sprake van indirect weerstandsvermogen in de vorm van onbenutte belastingcapaciteit en de post 'onvoorzien'.

Formule: (Ratio weerstandsvermogen = Beschikbare weerstandscapaciteit / ’benodigde weerstandscapaciteit)

Maatstaf

De maatstaf vloeit voort uit de nota ‘Risicomanagement en Weerstandsvermogen 2015-2018’ . De ratio weerstandsvermogen wordt stabiel op 1,0 gehouden.

Tabel 1.1: Ratio weerstandsvermogen

Begroting jaar 2017

Verslag 2015

Begr. 2016

Begr. 2017

MJR

2018

MJR

2019

MJR

2020

Ratio weerstandsvermogen

1,02

1,00

1,04

1,0

1,0

1,0

Stand van zaken

De ratio weerstandsvermogen van Utrecht was eind 2015 gelijk aan 1,02. In de voorjaarsnota 2016 zijn er een aantal maatregelen getroffen waardoor deze stand is gestegen. Overeenkomstig de regels met betrekking tot het weerstandsvermogen is een kwart van het surplus aan beschikbare weerstandscapaciteit ingezet in het financiële beeld. In 2017 neemt het weerstandsvermogen toe doordat de risico's in hun totaliteit afnemen terwijl de beschikbare weerstandscapaciteit slechts licht daalt.

Sturingsmogelijkheden

Door middel van actieve risicobeheersing bij het aangaan van financiële en juridische verbintenissen en in de werkprocessen en door zekerheden te stellen bij kredietverstrekking worden bestaande risico's verminderd en nieuwe zoveel mogelijk beperkt. Hiermee werken wij doorlopend aan een toereikend weerstandsvermogen zodat wij minder beroep hoeven doen op de algemene risicoreserve, hetgeen de weerbaarheid ten goede komt.

1.2 Relatieve omvang van de programmareserves

In bijlage 1 van de Programmabegroting vindt u de stand van de reserves gespecificeerd.

Naast de algemene reserve zijn ook de programmareserves onderdeel van het eigen vermogen van de gemeente en ligt hierin weerbaarheid besloten. De bestemming van programmareserves kan nog door de raad worden aangepast mocht dit nodig zijn; bijvoorbeeld om in te spelen op een financiële crisissituatie. Dat laatste geldt voor zover er nog geen contractuele verplichtingen zijn aangegaan. Reserves ter dekking van kapitaallasten zijn hiervan uitgezonderd. De totale omvang van de programmareserves fluctueert maar is in de regel voldoende groot zodat een vast bestanddeel ruimte biedt voor herbestemming.

Maatstaf

We volgen het verloop van de bestemmingsreserves in relatie tot het totaal van de jaarlasten. Bij een toename gaan we ervan uit dat ook de weerbaarheid die besloten ligt in de betreffende reserves toeneemt.

Formule: [totaal van de programmareserves begin jaar gedeeld door totaal van de exploitatielasten, uitgedrukt in % ]

Tabel 1.2: Relatieve omvang programmareserves

Begroting jaar 2017

Verslag 2015

Begr. 2016

Begr. 2017

Begr.

2018

Begr. 2019

Begr. 2020

Programmareserves

304,5

252,8

217,4

209,3

214,5

234,1

Totaal lasten vóór reserves

1.417

1.492

1.409

1.304

1.293

1.289

Relatieve omvang programmareserves

21,5 %

17,0 %

15,4 %

16,1 %

16,6 %

18,2 %

Bedragen zijn in miljoenen euro's

Stand van zaken

De weerbaarheid in de vorm van programmareserves neemt sinds 2015 af, maar blijft in de komende jaren op een stabiel niveau om later weer toe te nemen. De belangrijkste oorzaak van de huidige afname is het in uitvoering nemen van projecten uit de investeringsprogramma’s Bereikbaarheid, Stedelijke ontwikkeling en Masterplan onderwijs. De daling van de begrotingstotalen voor de lasten in de jaren 2017 t/m 2020 zorgt daarentegen voor een stijging van de relatieve omvang (een zogenaamd noemer-effect), hetgeen de weerbaarheid ten goede komt.

Sturingsmogelijkheden

Omvangrijke programmareserves zijn gunstig voor de weerbaarheid maar anderzijds verkleinen ze de beleidsruimte. Met het oog op optimalisering van de sturingsruimte werken wij volgens de nota ‘Reserves en voorzieningen 2014 - 2018’. Daarin is ervoor gekozen om zo weinig mogelijk begrotingsmiddelen vast te leggen in reserves. De spelregels zorgen voor een afweging bij het instellen van reserves en de omvang ervan.

2. Solvabiliteitsratio (BBV)

De solvabiliteit geeft inzicht in de mate waarin de gemeente in staat is aan haar financiële verplichtingen te voldoen. Onder de solvabiliteitsratio wordt verstaan het eigen vermogen als percentage van het totale balanstotaal. Het eigen vermogen van de gemeente bestaat volgens artikel 42 van het BBV uit de reserves (zowel de algemene reserve als de bestemmingsreserves) en het resultaat uit het overzicht van baten en lasten. [totale eigen vermogen einde jaar gedeeld door het totaal van de passiva einde jaar, uitgedrukt in %]

Maatstaf

Dit kengetal is bedoeld om de gemeentelijke financiële positie inzichtelijker te maken en de vergelijkbaarheid tussen gemeenten te vergroten. Hoe hoger de ratio, des te gunstiger voor de financiële weerbaarheid.

Tabel 2 : Solvabiliteitsratio

Begroting jaar 2017

Verslag 2015

Begr. 2016

Begr. 2017

MJR

2018

MJR

2019

MJR

2020

Solvabiliteitsratio

32,5%

32,5%

26,9%

26,0%

26,0%

26,0%

Stand van zaken

De gemiddelde solvabiliteitsratio in Nederland in 2014 bedroeg 31,9%. De ratio van Utrecht bevond zich in 2014 met 33,5% licht boven het Nederlandse gemiddelde. De daling in Utrecht naar 26,9% per eind 2017 is het gevolg van het inzetten van eigen middelen door onttrekkingen aan bestemmingsreserves voor het realiseren van projecten uit de investeringsprogramma’s Bereikbaarheid, Stedelijke ontwikkeling en Masterplan onderwijs. Wij voorzien dat dit effect zich in 2016 eveneens voordoet, waardoor de begrote ratio eind 2016 lager zal zijn dan de 32,5% waarvan bij begroting 2016 nog is uitgegaan.

3. Kengetal grondexploitaties (BBV)

Kenmerkend voor grondexploitaties is dat de looptijd ervan lang is. Hoe verder inkomsten in de toekomst liggen, des te meer rentekosten en risico's dit met zich meebrengt. Ieder jaar rapporteren wij bij de voorjaarsnota en bij de tweede bestuursrapportage over de actuele stand en prognoses in het MeerjarenPerspecief van de grondexploitaties Binnenstedelijk, Leidsche Rijn respectievelijk Stationsgebied. Daarin volgen wij de variabelen die van belang zijn voor de financiële resultaten: programma/projecten, planning, prijs, parameters, projectkosten en programmarisico's (de zes P's). Ook bevatten de peilstokken gevoeligheidsanalyse op basis van verschillende ‘slecht weer’- scenario’s.

Formule: [(niet in exploitatie genomen bouwgronden + bouwgronden in exploitatie) / totaal van de baten vóór reserves, uitgedrukt in %]

Maatstaf

Dit kengetal geeft weer hoe de waarde van de grond zich verhoudt tot de totale baten. Als maatstaf hanteren we de omvang van de onderhanden werken, vermeerderd met de niet in exploitatie genomen gronden, als absoluut bedrag ten opzichte van het totaal van de baten (vóór reserves). Hoe lager de uitkomst, hoe gunstiger voor de financiële weerbaarheid. Een uitkomst van 10% of hoger beschouwen we als kwetsbaar.

Tabel 3: Kengetal grondexploitaties

Begroting jaar 2017

Begr. 2016

Verslag 2015

Begr. 2017

Peildatum:

30 juni 2015

31 december 2015

prognose
eind 2016

NIEG bouwgronden

0

0

0

  • Leidsche Rijn

41,1

23,3

16,6

  • Stationsgebied

38,0

52,6

37,4

  • Binnenstedelijk

23,9

26,2

8,9

Activa gronden in exploitatie

103,0

102,1

62,9

Totaal baten vóór reserves

1.434

1.400

1.368

Relatieve omvang onderhanden werk

7,2 %

7,3 %

4,6 %

Bedragen zijn in miljoenen euro's

Stand van zaken

Dit kengetal daalt naar verwachting voor het eerst in de afgelopen jaren onder de 5%, wat gunstig is voor de financiële weerbaarheid. Naarmate de uitvoeringsfase van plannen vordert en projecten kunnen worden opgeleverd en administratief afgesloten, neemt het relatieve aandeel onderhanden werken af en daarmee ook de financiële risico’s. De kosten gaan uit vóór de baten. Met name bij de binnenstedelijk grondexploitaties worden in deze fase de baten gerealiseerd waarbij de kosten in eerdere jaren zijn gemaakt. Voor een uitgebreide toelichting van de grondexploitaties, inclusief 'slecht-weer-scenario's' wordt verwezen naar de peilstok grondexploitaties bij de 2e bestuursrapportage 2016. Deze is te vinden op de website van de gemeente Utrecht op de pagina 'Begroten en verantwoorden' bij de documenten van de tweede bestuursrapportage. Zie: https://www.utrecht.nl/bestuur-en-organisatie/college-van-b-en-w/begroting-en-verantwoording/

Sturingsmogelijkheden

Contractuele zekerheden beperken het risico op nog te ontvangen baten, maar 100% zekerheid is niet te geven. Aangezien kosten vóór de baten uitgaan streven we er doorlopend naar om kosten zo laat mogelijk te maken en baten zo spoedig mogelijk te realiseren, maar de sturingsruimte is beperkt. Bij onzekerheid over de mogelijkheid gemaakte kosten terug te verdienen verlagen we het begrote saldo van de betreffende grondexploitatie. Bij een negatieve grondexploitatie leidt dit automatisch tot een voorziening. Daarnaast zijn wij in staat risico's op te vangen door middel van ingebouwde financiële buffers.

4. Robuuste begroting

4.1 Structurele exploitatieruimte (BBV)

Dit kengetal is conform BBV-voorschrift toegevoegd. Het is van belang voor de beoordeling van de structurele ruimte om de lasten te blijven dragen. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen structurele en incidentele lasten.

Maatstaf

Een positieve uitkomst van dit kengetal houdt in dat het structurele deel van de begroting voldoende ruimte biedt om de lasten te blijven dragen.

Tabel 4.1: Structurele exploitatieruimte

Begroting jaar 2017

Verslag 2015

Begr. 2016

Begr. 2017

MJR

2018

MJR

2019

MJR

2020

Structurele exploitatieruimte

-0,53%

-3,30%

-2,28%

-0,21%

1,14%

0,91%

Stand van zaken

De eerste jaren vertonen een negatieve uitkomst door de inzet van bestemmingsreserves voor omvangrijke investeringsprojecten. De prognose laat zien dat er vanaf 2019 voldoende structurele ruimte beschikbaar is om de lasten te blijven dragen.

Sturingsmogelijkheden

Met behulp van meerjarenplannen zetten wij de benodigde middelen voor omvangrijke projecten af tegen de gespaarde middelen in bestemmingsreserves. Door daarnaast te werken met kapitaallastenreserves voor de dekking van kapitaallasten gedurende de hele levensduur zorgen we ervoor dat investeringen van nu geen beslag leggen op toekomstige begrotingsmiddelen.

4.2 Stabiele begroting

Als gevolg van gewijzigde economische omstandigheden, kortingen in het gemeentefonds en herdefiniëring van gemeentelijke taken, waren wij de afgelopen jaren genoodzaakt tot structurele bezuinigingen. Het is altijd van groot belang dat deze taakstellingen zo snel mogelijk van concrete maatregelen worden voorzien.

Maatstaf

Als maatstaf gebruiken we het criterium dat voorkomende bezuinigingen bij de voorjaarsnota van realiseerbare maatregelen moeten zijn voorzien.

Stand van zaken

De situatie ontwikkelt zich in positieve zin. Bij de Voorjaarsnota 2014 waren structurele bezuinigingen opgenomen, te realiseren op de kosten van inkoop, subsidieverstrekking en beleid maken. Alle bezuinigingen zijn vertaald naar de programma- en organisatieonderdelen en voor het grootste deel gerealiseerd. De bezuiniging op inkoop vraagt nog inspanning bij enkele organisatieonderdelen. Het resterende deel van de bezuinigingsopgave op arbeidsvoorwaarden wordt naar verwachting in het najaar van 2016 ingevuld. Bij de voorjaarsnota 2016 zijn geen nieuwe taakstellingen opgelegd en zijn niet haalbaar gebleken bezuinigingen ongedaan gemaakt. Wij hebben ons grondig voorbereid op de veranderingen als gevolg van de decentralisaties in het sociale domein. Voor de nieuwe taken zijn uitvoeringsnota’s vastgesteld. Onderdeel daarvan is het risicofonds decentralisaties.

Sturingsmogelijkheden

Afgesproken bezuinigingen moeten tijdig worden gerealiseerd zodat de financiële resultaten niet onder druk komen.

4.3 Financieel evenwicht

Financieel evenwicht is één van de voornaamste criteria waarop de Provincie onze begroting beoordeelt. Tot 2014 was het criterium voor financieel evenwicht een ‘sluitende begroting’. Dit houdt in dat de structurele lasten financieel gedekt zijn met structurele baten en dat de begroting over een periode van vier jaar geen tekorten bevat. Sinds 2014 is het nieuwe landelijke gemeenschappelijk toezichtkader ‘Kwestie van evenwicht’ van kracht. Het nieuwe criterium is ‘structureel en reëel evenwicht’. Dit houdt in dat de Provincie toetst op kwaliteit en plausibiliteit van de begroting en meerjarenraming, waarbij het realiteitsgehalte en de volledigheid van de geraamde baten en lasten worden getoetst.

Maatstaf

Onze maatstaf sluit aan bij de hiervoor genoemde toezichtcriteria van de Provincie Utrecht. Een begroting die voldoet aan de toetsingscriteria van de provincie leidt tot repressief toezicht. Dit houdt in dat wij de begroting direct kunnen uitvoeren zonder goedkeuring vooraf door de provincie.

Stand van zaken

De begroting 2017-2020 is meerjarig in evenwicht. Op basis van de meerjarenbegroting 2016-2019 heeft de provincie besloten om de gemeente Utrecht te plaatsen onder terughouden (repressief) toezicht. Dit betekent dat aan de provinciale toetsingscriteria voor financieel evenwicht is voldaan. Bij voorjaarsnota 2016 hebben wij voor de jaren 2017-2020 een sluitend meerjarig beeld vastgesteld. Wij verwachten dan ook dit jaar aan de toetsingscriteria van de Provincie te voldoen.

Wendbaarheid

Wendbaarheid heeft te maken met hoe flexibel we zijn in onze begroting en bedrijfsvoering om snel te kunnen inspelen op de actualiteit. Ondanks een begrotingstotaal van ruim anderhalf miljard euro zijn de bestedingen slechts voor een relatief beperkt deel beïnvloedbaar. Belangrijke reden is de omvang van de wettelijke taken en een relatief klein eigen belastinggebied. De financiële wendbaarheid ontwikkelt zich gunstig in Utrecht als gevolg van het versneld wegwerken van achterstallig onderhoud in de openbare ruimte. Met de lokale lasten bevindt Utrecht zich op een gunstige positie onder het landelijk gemiddelde. Samengaand met groei van de stad neemt weliswaar de schuldpositie en daarmee ook de rentelasten toe, maar deze blijven nog ruimschoots en meerjarig onder de gestelde maximum-normen. Hierna bespreken we vier onderwerpen die van belang zijn voor de financiële wendbaarheid.

5. Schuldpositie, vreemd vermogen

Voor een uitgebreide toelichting verwijzen wij u naar de paragraaf Financiering in deze programmabegroting.

Leningen brengen meerjarige rentelasten met zich mee die drukken op een deel van de exploitatiebegroting. Hoe lager die druk, hoe groter de vrije ruimte en dus hoe wendbaarder de begroting. In 2013 hebben wij onze liquiditeitsprognoses verder verbeterd en heeft uw raad een viertal maatstaven voor schuldnormering vastgesteld, namelijk: schuldquote, rentedruk, renterisico en EMU-referentiewaarde. Het kengetal ‘Netto schuldquote’ is vanuit het BBV sinds de begroting 2016 verplicht gesteld.

5.1a Netto schuldquote (BBV)

5.1b Netto schuldquote gecorrigeerd voor alle verstrekte leningen (BBV)

De netto schuldquote geeft inzicht in het niveau van de schuldenlast van de gemeente ten opzichte van het volume van de eigen inkomsten. Als de inkomsten stijgen neemt de mogelijkheid om schulden af te lossen toe. Omdat bij verstrekte leningen er onzekerheid kan bestaan of ze allemaal terug worden betaald, wordt de berekening van de netto schuldquote opgenomen zowel inclusief als exclusief de doorgeleende gelden.

Netto schuld wordt gedefinieerd als het saldo van:

  • lang- en kortlopende schulden en
  • lang- en kortlopende financiële activa en vorderingen.

Deze waarden zijn van de gemeentelijke balans af te lezen.

Formule netto schuldquote: [totaal van de financiële vaste activa gedeeld door totaal van de baten vóór reserves, uitgedrukt in %]

Formule netto schuldquote gecorrigeerd voor alle verstrekte leningen: [totaal van de financiële vaste activa met uitzondering van kapitaalverstrekkingen gedeeld door totaal van de baten vóór reserves, uitgedrukt in %]

Maatstaf

Een laag percentage is gunstig voor de financiële wendbaarheid. Als maatstaf adviseert de VNG 130% als maximum norm te hanteren en daarboven de schuld af te bouwen. Wij hanteren in Utrecht de lagere maatstaf van 100% voor de netto schuldquote.

Tabel 5.1: Netto schuldquote en netto schuldquote gecorrigeerd voor alle verstrekte leningen

Begroting jaar 2017

Verslag 2015

Begr. 2016

Begr. 2017

MJR

2018

MJR

2019

MJR

2020

Netto schuldquote

63 %

74 %

81%

92%

93%

94%

Af: uitleenquote

-5 %

-4 %

-5%

-5%

-5%

-5%

Netto schuldquote gecorrigeerd voor alle verstrekte leningen

58 %

70 %

76%

87%

88%

89%

Stand van zaken

In de periode 2017 t/m 2018 wordt een oplopende schuldquote verwacht, maar hij blijft alle jaren voldoen aan bovengenoemde norm van VNG (130%) en van Utrecht (100%). Als gevolg van de groei van de stad neemt de schuld toe, omdat wij voor investeringen aanvullende financiering nodig hebben (zie ook ontwikkeling EMU-saldo). Het effect hiervan op de schuldquote wordt echter versterkt doordat de begrotingstotalen aan baten voor bestemming in de jaren 2017 t/m 2020 behoorlijk lager zijn dan in 2016 (een zogenoemd ‘noemer-effect’).

Sturingsmogelijkheden

Door verkoop van overtollig geworden gemeentelijk eigendom wat gefinancierd is met vreemd vermogen, kunnen leningen afgelost worden en verbetert de schuldpositie. Bij toekomstige investeringsbeslissingen maakt het begrote effect op de netto schuldquote deel uit van de afwegingen.

5.2 Renterisico-norm

Op het moment dat nieuwe leningen moeten worden aangetrokken voor herfinanciering of in het geval renteherziening van toepassing is, lopen we renterisico. Door een goede spreiding van de leningenportefeuille houden wij de afhankelijkheid van de rentestand zo klein mogelijk.

Maatstaf

Een laag percentage is gunstig voor de financiële wendbaarheid. In de Wet financiering decentrale overheden (fido) is bepaald dat gemeenten bij herfinanciering per jaar renterisico mogen lopen ter grootte van maximaal 20% van het begrotingstotaal aan lasten. In Utrecht hanteren wij een stringentere, interne norm die niet verbonden is aan het begrotingstotaal maar aan de omvang van de leningenportefeuille. Het daarbij geldende percentage is maximaal 10%.

Tabel 5.2: Renterisico-norm

Begroting jaar 2017

Verslag 2015

Begr. 2016

Begr. 2017

MJR

2018

MJR

2019

MJR

2020

Langlopende leningen op 1 jan.

883

963

995

1.072

1.111

1.131

Aflossingen

5

55

40

40

90

90

Maatstaf Utrecht

< 88

< 96

<99

<107

<111

<113

Bedragen zijn in miljoenen euro's

Stand van zaken

In Utrecht voldoen we ruimschoots aan de fido-norm van 20%. Ook voldoen we meerjarig aan de strengere Utrechtse maatstaf van 10%.

Sturingsmogelijkheden

Door een goede spreiding van de leningenportefeuille willen wij de afhankelijkheid van de rentestand op één bepaald moment zo klein mogelijk houden.

5.3 Rentedruk

Leningen aangaan brengt rentelasten met zich mee die drukken op een deel van de exploitatiebegroting. Hoe groter de schulden, des te groter het deel van de begroting dat bestemd is voor rentelasten en hoe minder flexibel de begroting wordt.

Formule: [rentedruk = netto rentelasten gedeeld door totaal van de lasten (vóór reserves), uitgedrukt in %]

Maatstaf

Een laag percentage is gunstig voor de financiële wendbaarheid. Een gangbare maatstaf bij grote gemeenten is 4% voor het aandeel van de rentelasten in de totale begroting.

Tabel 5.3: Rentedruk

Begroting jaar 2017

Verslag 2015

Begr. 2016

Begr. 2017

MJR

2018

MJR

2019

MJR

2020

Netto rentelasten

22,226

27,261

27,687

29,155

29,711

30,288

Totaal lasten (vóór reserves)

1.417

1.483

1.409

1.304

1.293

1.289

Aandeel rentelasten

1,6 %

1,8 %

2,0%

2,2%

2,3%

2,4%

Bedragen zijn in miljoenen euro's

Stand van zaken

Naast de huidige rentelasten op bestaande leningen, houden wij veiligheidshalve ook rekening met toekomstige stijging van de rente, herfinanciering en uitbreiding van de leningenportefeuille voor toekomstige investeringen. Met inbegrip van genoemde veiligheidsmarge voldoen wij ruimschoots aan de gangbare maatstaf voor gemeenten.

Sturingsmogelijkheden

Door enerzijds te sturen op het totaal van de externe financiering en anderzijds op beheersing van het renterisico door middel van spreiding van de leningenportefeuille, houden wij de rentedruk zo laag mogelijk.

5.4 EMU-referentiewaarde

In Europees verband stuurt het Rijk op beheersing van het begrotingstekort op 3,0 % van het Bruto Binnenlands Product (BBP). Hierbij was berekend 0,5% van dit EMU-saldo voor rekening komt van decentrale overheden. Op basis van dit laatste percentage werd op macroniveau een tekortnorm vastgesteld. Tot en met 2015 werd vanuit deze macronorm in de jaarlijkse Rijkscirculaires een doorrekening gemaakt naar een maximaal gemeentelijk tekort, de zogenoemde individuele referentiewaarde. In de decembercirculaire 2015 is de doorrekening naar individuele referentiewaarden echter losgelaten. Er wordt alleen nog een macronorm vastgesteld. Voor 2016 is die verlaagd naar maximaal 0,4% van het BBP. Op basis van deze aangepaste macronorm zou dit, verhoudingsgewijs benaderd, voor gemeente Utrecht leiden tot een individuele referentiewaarde van circa 45 miljoen euro. Met dit bedrag is in onderstaande tabel gerekend. De kans bestaat dat het Rijk de macronorm voor 2017 en voor 2018 nog naar beneden bijstelt. Vooralsnog is in onderstaande tabel doorgerekend met de geschatte waarde voor 2016. Hoewel de Wet houdbare overheidsfinanciën (Wet hof) voorziet in een sanctiemechanisme indien de EMU-macronorm structureel wordt overschreden is in het Financieel Akkoord met de decentrale overheden afgesproken dat in ieder geval gedurende de lopende kabinetsperiode geen sancties zullen worden opgelegd.

Berekeningswijze

De EMU-referentiewaarde is het relatieve aandeel van de gemeente Utrecht in het voor alle gemeenten gezamenlijk maximaal toegestane EMU-saldo. Dit bedrag hanteren we als indicatieve norm.

Tabel 5.4: EMU-referentiewaarde

Begroting jaar 2017

Verslag 2015

Begr. 2016

Begr. 2017

MJR

2018

MJR

2019

MJR

2020

EMU-saldo: berekend tekort

85,0

59,0

77,9

30,0

20,0

4,3

Emu-saldo: berek. overschot

-

-

-

-

-

-

EMU-referentiewaarde Utrecht

(maximaal toegestaan tekort)

55,6

56,0

45,0

45,0

45,0

45,0

Bedragen zijn in miljoenen euro's

Stand van zaken

Op basis van de liquiditeitsprognose zal gemeente Utrecht in 2017 de geschatte referentiewaarde overschrijden. Vanaf 2018 wordt naar verwachting binnen de referentiewaarde geopereerd.

Sturingsmogelijkheden

Bij het nemen van besluiten rondom nieuwe investeringen maken wij ook het effect op het EMU-saldo inzichtelijk om de uitkomst hiervan mee te laten wegen in de definitieve beslissing.

6. Bedrijfsvoering, flexibiliteit in personele contracten

Dit kengetal geeft een indicatie van het tempo waarin we bij financiële tegenwind terug kunnen naar lagere personele lasten. De manier waarop wij werken aan de organisatie is beschreven in paragraaf ‘Bedrijfsvoering’. Wendbaarheid is een belangrijke doelstelling, zowel voor de werkprocessen, als voor de informatievoorziening en de inzetbaarheid van de medewerkers.

Maatstaf

Personele bezetting wordt uitgedrukt in aantal fulltime equivalent (fte). Het kengetal wordt bepaald aan de hand van het aandeel flexibele contracten inclusief inhuur in verhouding tot de totale personele bezetting. Voor de definities sluiten we aan bij het landelijk platform ‘Vensters voor bedrijfsvoering’. We onderscheiden daarbij drie hoofdgroepen van personeel, naargelang de mate waarin financiële verplichtingen de begroting meer of minder flexibel maken: dienstverbanden en arbeidscontracten voor onbepaalde tijd respectievelijk dienstverbanden en contracten voor bepaalde tijd en tenslotte inhuur van derden. Deze laatste drie rekenen we tot de flexibele contracten.

Formule: [som (fte met contracten voor bepaalde tijd + fte inhuur) / som (fte met contracten voor onbepaalde tijd + fte met contracten voor bepaalde tijd), uitgedrukt in %]

Stand van zaken

Gemeten wordt inhuur en tijdelijke contracten als geheel. Door te investeren in brede inzetbaarheid van medewerkers met een dienstverband voor onbepaalde tijd, wordt het aantal inhuurkrachten minder.

Tabel 6: Relatieve aandeel flexibele contracten

Begroting jaar 2017

bij Begr. 2016

Verslag 2015

bij Begr. 2017

Stand peildatum:

30-06-2015

31-12-2015

30-06-2016

Aandeel flexibele contracten
incl. inhuur t.o.v. bezetting:

22 %

19 %

20 %

Om de personele bezetting mee te laten bewegen met de benodigde capaciteit is flexibiliteit in de bedrijfsvoering nodig. We verkennen nieuwe vormen van flexibiliteit door deze niet alleen af te meten aan de duur van de contracten maar door samenwerking met externe partijen en de flexibele inzet van medewerkers te bevorderen via innovaties in HRM-beleid. Een voorbeeld hiervan zijn de interne flex-pools.

7. Meerjarig onderhoud kapitaalgoederen

Toereikende onderhoudsbudgetten zorgen ervoor dat wij als gemeente financieel in staat zijn om onze kapitaalgoederen op een aanvaardbaar niveau te onderhouden. Waar sprake is van oplopend achterstallig onderhoud geeft dit op termijn extra herstelkosten die de financiële wendbaarheid kunnen beperken. Het onderhoud van de kapitaalgoederen op basis van de actuele meerjaren onderhoudsprogramma’s lichten wij toe in paragraaf 2.3 van deze programmabegroting. De meerjaren kadernota’s betreffen de Nota Onderhoud 2015-2018 Maatschappelijk Vastgoed en het Meerjarenperspectief Utrechts Vastgoed respectievelijk de nota Onderhoud Kapitaalgoederen openbare ruimte 2016-2019 ‘Buiten gewoon op orde’.

Maatstaf

Als maatstaf hanteren we het criterium dat de bestaande budgetten voor de komende vier jaren toereikend zijn om de kapitaalgoederen op het door de gemeenteraad vastgestelde onderhoudsniveau te brengen of te houden conform de hiervoor genoemde kadernota’s. Voor Utrechts vastgoed hanteren wij de NEN 2767 normering, score 3: redelijk. Voor de openbare ruimte streven we naar economisch rationeel beheer, waarbij we voorrang geven aan het wegwerken van de meest prioritaire achterstand. Uitgangspunt is dat het totaal van de achterstand niet toeneemt.

Stand van zaken

Vastgoed

In de Nota Onderhoud Kapitaalgoederen/ Meerjarenperspectief Utrechts Vastgoed 2015-2018 die bij de voorjaarsnota is vastgesteld, zijn wij uitgebreid ingegaan op het onderwerp meerjarig onderhoud. Van circa 80% van het gemeentelijk vastgoed zijn structureel meerjaren onderhoudsprognoses beschikbaar. Daar waar geen actuele begroting aanwezig zijn, is over het algemeen sprake van tijdelijk, strategisch of overig vastgoed waarbij een lange termijn onderhoudsprognose minder effectief en/of noodzakelijk is. Eens in de vijf jaar doorlopen we de cyclus van actualisatie van de prognoses, jaarlijks voeren we onderhoud uit jaarplannen uit en actualiseren we de elementen die we uitvoeren. Wij verwachten dat in de toekomst de onderhoudsmiddelen toereikend zijn en dat we niet te maken krijgen met achterstallig onderhoud. Wel is gebleken dat er bij nieuwe panden na enige jaren relatief veel bouwschades ontstaan of bouwkundige problemen aan het licht komen in verband met nieuwe bouwmethodes en/of architectonische keuzes.. Ook zien we na 2018 een stijgende onderhoudsbehoefte ontstaan, met name in 2020.

Kapitaalgoederen in de openbare ruimte

Voor 2017 was incidenteel 4 miljoen euro minder beschikbaar door een terugbetaling van de eerder uitgevoerde onderhoudsimpuls uit 2009/2010. Een aantal dringend gewenste investeringen in de openbare ruimte zouden daardoor binnen het beschikbare budget niet worden uitgevoerd. Daarom heeft de gemeenteraad besloten een extra impuls van 3,7 miljoen euro beschikbaar te stellen. Het gaat hierbij om het Domplein, beeldbepalend voor het gezicht van de historische binnenstad en onderhoudswerk aan de Vaartscherijnbrug en Vondelbrug. Mede met het oog op de komende opening van het NS-station Vaartsche Rijn was een snelle aanpak nodig. Daarom is een deel van de impuls van 1,4 miljoen euro al in 2016 gerealiseerd.

Sturingsmogelijkheden

Vastgoed

Bij het vastgoed hebben wij met behulp van een gestandaardiseerd systeem en op basis van recente inspectieresultaten de onderhoudsprognose voor het grootste deel in beeld gebracht. Op basis hiervan verwachten wij het vastgoed op het door uw raad vastgesteld niveau te kunnen onderhouden. Voor de component duurzaamheid zetten wij middelen in uit het programma Utrecht Energie. Door onderhoudsplanningen goed op elkaar af te stemmen, slim aan te besteden en te kiezen voor duurzaamheid beogen wij de efficiënte inzet en optimale benutting van de beschikbare onderhoudsbudgetten nog verder te verbeteren.

Kapitaalgoederen in de openbare ruimte

Bij onze aanpak in de openbare ruimte staan veiligheid, bereikbaarheid van de stad en het economisch belang altijd voorop. Door technische beheersystemen en inspecties waarbij wordt bezien of nog wordt voldaan aan de normen van wet- en regelgeving weten we wanneer onderhoud noodzakelijk is. Wij continueren de aanpak in 2017 waarbij we achterstallig onderhoud weg werken. Het actuele meerjaren onderhoudsprogramma staat beschreven in de nota Onderhoud Kapitaalgoederen openbare ruimte 2016-2019: ‘Buiten gewoon op orde’.

8. Belastingcapaciteit

Hoe hoger de lokale lasten, hoe minder mogelijkheden een gemeente heeft voor verdere verhoging, hetgeen van invloed is op de wendbaarheid van de begroting. We hanteren twee kengetallen die elk de positie weergeven van Utrecht ten opzichte van een gemiddelde.

8.1 Belastingcapaciteit (BBV, bron: circulaire gemeentefonds)

Het kengetal belastingcapaciteit is een wegens BBV verplicht kengetal. Het drukt de Utrechtse lasten uit in een percentage van het gemiddelde van alle Nederlandse gemeenten. Daarbij tellen kleine gemeenten even zwaar mee als grote doordat het uitgaat van het ongewogen landelijk gemiddelde.

8.2 Kengetal lokale lasten (bron: COELO)

Het kengetal lokale lasten vergelijkt de Utrechtse lokale lasten met die van de 36 grootste (100.000+)gemeenten. Met de uitkomst wordt een rangorde aangegeven van duur naar goedkoop. Bij dit kengetal tellen gemeenten met een groot aantal inwoners zwaarder mee doordat het uitgaat van het gewogen gemiddelde.

Tabel 8: Belastingcapaciteit en kengetal lokale lasten

8.1 Belastingcapaciteit Utrecht (BBV)

Verslag

2014

Verslag

2015

Begroting

2016

Begroting

2017

Onroerendezaakbelasting

227

233

236

234,68

Rioolheffing

227

231

234

220,22

Afvalstoffenheffing

253

240

243

248,50

Utrecht woonlasten meerpers. huish.

707

704

713

703.40

Landelijk gemiddelde

697

704

716

723

Belastingcapaciteit Utrecht

(100% = op gemiddelde)

101,4%

100%

99,6%

97,3%

8.2 Kengetal lokale lasten (Bron: COELO)

Plaats 36 grootste gemeenten

(1ste = duurste)

17de

21ste

23ste

nog niet gepubliceerd

Bedragen zijn in duizenden euro’s

Stand van zaken

De lokale lasten voor meerpersoonshuishoudens liggen in Utrecht in 2017 precies op het gemiddelde van alle Nederlandse gemeenten. Utrecht is de afgelopen jaren met de hoogte van de lokale lasten in rangorde gedaald (= relatief minder duur) ten opzichte van de 36 grootste gemeenten.

Sturingsmogelijkheden

Het effect van een eventuele belastingverhoging op de wendbaarheid van de gemeentefinanciën is relatief beperkt omdat in Nederland slechts 3,5,% van alle belastingen is opgelegd door gemeenten. De mogelijkheid om de lasten te verhogen wordt deels bepaald door de landelijke macronorm voor onroerendezaakbelasting en deels door politiek inhoudelijke afwegingen. Ook de mate waarin leges en retributies kostendekkend zijn kan een rol spelen.

Het Kabinet onderzoekt de mogelijkheden om het lokale belastinggebied te hervormen. Kern is het vergroten van het lokale heffingengebied via een verbreding van de OZB en de mogelijkheid van het invoeren van een ingezetenenheffing. Kleinere belastingen, zoals de hondenbelasting en de reclamebelasting, worden mogelijk afgeschaft. In aanloop hiernaar is wetgeving in voorbereiding die precariobelastingen voor ondergrondse kabels en leidingen niet meer mogelijk maakt. Dit heeft voor Utrecht geen praktische gevolgen omdat kabels en leidingen al buiten de heffing van precariobelasting blijven. Ook is wetgeving in voorbereiding die het verplicht stelt om de maatstaf van heffing van de rioolheffing afhankelijk te maken van het gebruik. Dit is in Utrecht al het geval, waardoor ook deze wetswijziging geen gevolgen zal hebben voor de Utrechtse belastingpraktijk.